Als je iets koopt, zit in de prijs van het product een bedrag aan belasting:
de BTW = Belasting Toegevoegde Waarde.
Berekeningen over omzet doen we altijd met de verkoopprijs. Dit is de prijs zonder de BTW. De BTW wordt namelijk door de winkelier afgedragen aan de overheid. Het is niet interessant om te weten wat de omzet of winst is van een bedrijf inclusief BTW, omdat er dan dus nog een gedeelte naar de overheid moet.
BTW erbij of er af
Als je een broek koopt in de winkel voor 99 euro dan is dat de consumentenprijs. Het is de prijs die jij als consument betaalt. Je betaalt de broek, én je betaalt de BTW. De consumentenprijs is dan ook meer dan 100%. De broek is 100% en in dit geval betaal je 21% BTW, dus de 99 euro (de consumentenpijs) is 121%. De BTW moet de winkelier afdragen aan de overheid. De berekening hiervoor is:
Andersom kun je het ook berekenen. Als de verkoopprijs (exclusief BTW) €81,82 is dan kun je op de volgende manier de consumentenprijs berekenen:
Af te dragen BTW
BTW die klanten betalen moet de ondernemer zoals gezegd betalen aan de Belastingdienst.. Maar als een ondernemer goederen en diensten inkoopt voor zijn bedrijf dan betaalt hij ook BTW over deze producten. De BTW die een ondernemer zelf moet betalen mogen ze terugvragen aan de Belastingdienst. (Zelf) betaalde BTW krijgen ondernemers dus terug en (door klanten) ontvangen BTW moeten ze betalen aan de Belastingdienst.
Om te voorkomen dat je op een maandag €300 moet betalen aan de Belastingdienst en op een donderdag €180 kan terugvragen, moeten ondernemers één keer per kwartaal de BTW aangeven. Je verrekend dan de betaalde en ontvangen BTW met elkaar en de uitkomst hiervan moet je aan de Belastingdienst betalen. Dit noemen we de af te dragen BTW. Dit is het verschil tussen de betaalde en ontvangen BTW dus. In bovenstaand voorbeeld moet de ondernemer €300 - €180 = €120 af dragen.