Antwoorden

Geef het uit als geld - Antwoorden

  1. C, ook een vakantiewerker heeft recht op vakantiegeld.
  2. B, ruilmiddel
  3. 1 = giraal 
    2 = bankbiljetten
  4. Voorbeelden van juiste antwoorden (twee van de volgende):
    − Het geld moet vervoerd worden.
    − Het geld moet geteld worden.
    − Het geld moet gecontroleerd worden.
    − Foutieve betalingen leveren kasverschillen op.
    − De bank rekent de kosten aan de winkelier door.
  5. De winkelier rekent de kosten die hij maakt voor het contant betalen door aan de klant in de prijzen van de artikelen.
  6. 10 - 55 - 70 = - 155. Debetsaldo is dan € 155,-
  7. Voorbeelden van een juist antwoord (één van de volgende):
    − Bij het betalen met contant geld heb je meer overzicht over wat je uitgeeft.
    − Je raakt niet zo snel in de schulden.
    − Bij het betalen met contant geld is de verleiding wat minder groot om meer te kopen dan je van plan was.