Stap 4: De waterbalans

Als neerslag eenmaal is gevallen op het land zoekt het zich – onder invloed van de zwaartekracht – een weg terug naar de zee. Het water verplaatst zich via het oppervlaktewater (zoals beken en rivieren), of het bodemwater en kan onderweg terechtkomen in opslagplekken zoals gletsjers, meren, of waterhoudende aardlagen.
Dit is het water waarvan wij mensen afhankelijk zijn. We hebben het nodig als drinkwater en voor landbouw en industrie.

We willen niet te veel, maar zeker ook niet te weinig. Elk gebied heeft zijn eigen waterbalans. Hiermee bedoelen we de verhouding tussen het water dat het gebied binnenkomt en het water dat het gebied verlaat. Water komt binnen via neerslag, oppervlaktewater en grondwater. Water verlaat het gebied via verdamping, direct uit de bodem, door transpiratie van planten en dieren (ook wel evapotranspiratie genoemd), en via het oppervlaktewater en het grondwater.

Kort samengevat: in de waterbalans wordt inkomend water afgezet tegen uitgaand water.

Is de waterbalans in een gebied positief, dan bestaat er kans op uitspoeling van de bodem en watererosie. Vooral in gebieden met heftige regenval, veel reliëf en weinig plantengroei is er kans dat de bovenste – vaak vruchtbare - grondlaag wegspoelt.

Is de waterbalans negatief, dan bestaat er kans op verzilting. Hierbij neemt het zoutgehalte in de bodem toe. Het water verdampt, maar de erin opgeloste zouten blijven achter in de bovenlaag van de bodem. Dit kan ertoe leiden dat grond ongeschikt wordt voor landbouw.

Verzilting kan trouwens ook optreden wanneer er een overstroming met zout water plaatsvindt of wanneer er zoute kwel optreedt.

Het gebruik van water door de mens beïnvloedt de waterbalans. Industrie, landbouw en drinkwatervoorziening hebben veel water nodig.

Tijdschaal
De tijd die water erover doet om de kringloop in zijn geheel te doorlopen verschilt van enkele uren tot duizenden jaren. Het eerste is het geval als verdampt water condenseert en als regen direct weer in zee of oceaan terechtkomt. Het andere is het geval als water lange tijd blijft zitten in een wateropslag.

Soorten wateropslag
Een wateropslag is in principe een plek waar water – in welke vorm dan ook – een tijd lang verblijft, voordat het zich verplaatst binnen de waterkringloop.

Oceaan
Behalve de drie bekende oceanen (Atlantische, Indische en Grote) zijn er nog twee oceanen: de Noordelijke IJszee of Arctische Oceaan en de Zuidelijke of Antarctische Oceaan. Deze laatste ligt tussen de kust van Antarctica en 60 graden zuiderbreedte.

Gletsjer
Een gletsjer is in feite een rivier van ijs die zich langzaam voortbeweegt. Het tempo verschilt van enkele centimeters tot een paar honderd meter per jaar.

Landijs
Een dikke sneeuw- en ijslaag die rond de polen – Antarctica en Groenland – grote stukken land bedekt.

Aquifer of waterhoudende laag
Een aquifer is een grondlaag die verzadigd is met water. Het water bevindt zich tussen de gronddeeltjes in die laag. De laag wordt aan de onderkant begrensd door een niet-waterdoorlatende laag, bestaande uit klei of gesteente. Grondlagen waar zich water in bevindt zijn grind, zand en in mindere mate zandsteen.

Er bestaan twee soorten aquifers:

De grondwaterspiegel van de begrensde aquifer bevindt zich op de afbeelding boven die van de onbegrensde aquifer. Zou de eerste aangeboord worden voor een waterput op een plek die lager ligt dan de betreffende grondwaterspiegel dan krijg je een artesische bron. Dit is een bron waaruit water naar boven komt. Dit kan door de waterdruk die ontstaat vanuit de hoger gelegen grondwaterspiegel.