![]() |
![]() |
‘Een van de manieren waarop er een aardbeving kan ontstaan is als ‘aardplaten’ tegen elkaar duwen’, zo stelt de video in Kennisbank Natuurverschijnselen.
In andere opdrachten heb je vast al eerder gehoord van deze ‘aardplaten’ of ‘tektonische platen’ (de meer gebruikelijke aardrijkskundige term die gebruikt wordt in de platentektoniek). Omdat deze platen alles met aardbevingen - het onderwerp van deze opdracht - te maken hebben, frissen we even je geheugen op.
De hele aarde is bedekt met bewegende tektonische platen. Die bewegingen gaan langzaam, maar wel zo snel dat je na tientallen miljoenen jaren grote veranderingen kunt zien. Satellietmetingen tonen aan dat de snelheid ligt tussen de 0-10 cm per jaar. Er zijn nu zeven grote aardplaten: de Noord-Amerikaanse, de Zuid-Amerikaanse, de Pacifische (de grootste), de Afrikaanse, de Euraziatische, de Australische en de Antarctische tektonische plaat. Daarnaast zijn er diverse kleinere platen. Bekijk de eerste afbeelding.
De platen worden omringd door andere platen. De plek waar ze elkaar tegenkomen, noemen we plaatranden of plaatgrenzen. Bij platen die langzaam van elkaar drijven, spreken we van divergente plaatgrenzen. Bij platen waarbij de ene plaat onder de andere plaat duikt, spreken we van convergente plaatgrenzen. Daarnaast zijn er platen die langs elkaar schuiven, in dat geval spreken we van transforme plaatgrenzen.
Een mooi ‘spiekbriefje’ vind je op de Bosatlaskaart over Tektoniek en Vulkanisme: GB54 Kaart 156B / GB55 Kaart 160B.
Deze verschuivingen tussen tektonische plaatsen gaan niet altijd geleidelijk, maar ook schoksgewijs. Zo’n schok noemen we een aardbeving.
Op de tweede afbeelding zie je waar er een aardbeving heeft plaatsgevonden. Elke rode stip staat voor één aardbeving. Als je de locaties van aardbevingen vergelijkt met de plaatgrenzen, zie je dat verreweg de meeste aardbevingen langs de plaatranden plaatsvinden.