Alles over de Wet BIO
Op 1 augustus 2006 is de Wet op de beroepen in het onderwijs (wet BIO) van kracht geworden. Sindsdien wordt er van scholen(gemeenschappen) geëist dat er een bekwaamheidsdossier wordt bijgehouden van iedere leerkracht, intern begeleider of onderwijsondersteuner die werkzaam is in het primair of voortgezet onderwijs.
In zo'n bekwaamheidsdossier worden de afspraken bijgehouden die de werkgever met de leraar of onderwijskundige maakt over het ontwikkelen en onderhouden van diens vaardigheden. En dat gaat niet zonder slag of stoot. Om de Wet BIO meetbaar te maken, hebben mensen uit het vakgebied onderstaande zeven competenties opgesteld. Bij deze kerncompetenties horen gedragsindicatoren. Deze bepalen op hun beurt de minimale bekwaamheidseisen voor de functie.
Competenties uit de Wet BIO
Een leraar moet ervoor zorgen dat er in zijn groep een prettig leef- en werkklimaat heerst. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar interpersoonlijk competent zijn.
Een leraar moet de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van de kinderen bevorderen. Hij moet hen helpen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden. Daarvoor moet de leraar pedagogisch competent zijn.
Een leraar moet de kinderen helpen zich de culturele bagage eigen te maken die is samengevat in de kerndoelen voor het onderwijs en die elke deelnemer aan de samenleving nodig heeft om volwaardig te kunnen functioneren. Daarvoor moet de leraar vakinhoudelijk en didactisch competent zijn.
Een leraar draagt zorg voor alle aspecten van klassenmanagement ten behoeve van zijn groep. Om die verantwoordelijkheid verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar organisatorisch competent zijn.
Een leraar moet ervoor zorgen dat zijn werk en dat van zijn collega’s op school goed op elkaar zijn afgestemd. Hij moet ook bijdragen aan het goed functioneren van de schoolorganisatie. Daarvoor moet de leraar competent zijn in het samenwerken in een team.
Een leraar moet contacten onderhouden met de ouders of verzorgers van de kinderen. Hij moet er ook voor zorgen dat zijn professionele handelen en dat van anderen buiten de school goed op elkaar zijn afgestemd. Daarvoor moet de leraar competent zijn in het samenwerken met de omgeving van de school.
De leraar moet zich voortdurend verder ontwikkelen en professionaliseren. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar competent zijn in reflectie en ontwikkeling.