Met behulp van een kruisingschema kun je ook de kans berekenen dat een nakomeling een bepaalde eigenschap heeft.
Hieronder zie je een kruisingsschema voor de eigenschap oogkleur.
In de roze velden, zie je dat de moeder 2 verschillende eicellen kan maken. In de blauwe velden zie je hetzelfde voor de vader.
De kans dat de ene eicel wordt bevrucht is 50%, en de kans dat dat gebeurd door 1 van de 2 zaadcellen is ook 50%, ofwel 1/2.
De kans op 1 van de combinaties in de witte hokjes is dus telkens 1/2 X 1/2 = 1/4, ofwel 25%.
Hoe groot is nu de kans op de volgende genotypes:
1. Homozygoot dominant. Dat is BB, dus 1 van de 4 = 1/4 ofwel 25%
2. Homozygoot recessief. Dat is bb, dus ook 1 van de 4 = 1/4 ofwel 25%
3. Heterozygoot. Dat is Bb. Dat zijn 2 vakjes van de vier, dus 2/4 = 1/2 ofwel 50%.
Bij genotype gaat het om de genen die in de chromosomen zitten. Bij fenotype gaat het om hoe de eigenschap er aan de buitenkant uitziet. Dus hier het hebben van bruine of blauwe ogen.
Hoe groot is nu de kans op de volgende fenotypes:
1. Het hebben van bruine ogen. Dat is BB, Bb en Bb (bruin is immers dominant). Dus 3 van de 4 = 3/4 ofwel 75%.
2. Het hebben van blauwe ogen. Dat is alleen bb (blauw is recessief). Dus 1 van de 4 = 1/4 ofwel 25%.
- ? - Opdracht Genetische Vraagstukken
Werk de volgende vraagstukken in tweetallen uit.
Werk rustig en gebruik kladpapier om de vraagstukken voor jezelf helder te krijgen.
Als je er als tweetal niet uitkomt, vraag dan hulp aan een ander tweetal. Kom je er dan nog niet uit, vraag dan hulp aan de docent.