Grammatica en spelling: samengestelde zinnen en verleden tijd.

Zinsontleding

Bij zinsontleding hak je de zin in stukjes. Ieder stukje ga je benoemen, dit krijgt een naam.
In de komende lessen leer je wat een persoonsvorm, gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp is.

Persoonsvorm

Als je een zin gaat ontleden, begin je altijd met de persoonsvorm (pv).
Belangrijk om te weten, is dat de pv altijd een werkwoord is. Een werkwoord is iets dat je kunt doen.

De pv kun je op drie manieren vinden. De ene manier is makkelijker dan de andere. Kies de manier die jij het handigst vindt.


1. Maak van de zin een vraagzin.
Als je van de zin een vraagzin maakt, komt de persoonsvorm vooraan te staan. Het is dan het eerste werkwoord in de zin.

Bijvoorbeeld:
Henk en Kees gaan met de fiets naar school.
Gaan Henk en Kees met de fiets naar school?

Gaan is het eerste werkwoord in de zin, dus gaan is de persoonsvorm.


2. Zet de zin in een andere tijd
Als je de zin in een andere tijd zet, verandert het werkwoord in de zin.

Bijvoorbeeld:
Henk en Kees gaan met de fiets naar school.
Henk en Kees gingen met de fiets naar school.

Gaan wordt gingen, dus gaan is de persoonsvorm.


3. Verander het aantal van de zin
Als je de zin in een ander aantal zet, verandert de persoonsvorm mee.
Let op: er veranderen meer dingen dan alleen de pv.

Bijvoorbeeld:

Henk en Kees gaan met de fiets naar school.
Henk gaat met de fiets naar school.

Het werkwoord dat verandert, is gaan. (gaan wordt gaat)
Gaat is de pv.

G 2.1 Een samengestelde zin bestaat uit 2 zinnen die aan elkaar zijn geplakt. Zo'n zin heeft dan ook meer persoonsvormen.
Maak deze oefening en bekijk of je begrijpt wat een samengestelde zin is.

G 2.2 Oefen op deze site met samengestelde zinnen

G 2.3 Maak de opdrachten op deze site in je schrift. Lees de uitleg goed door!