Task 10 Study

GoalsAfbeeldingsresultaat voor week days


Instructions

Hieronder kun je de woordjes en zinnetjes van deze les leren.


Vocabulary

English Dutch
Monday maandag
Tuesday dinsdag
Wednesday woensdag
Thursday donderdag
Friday vrijdag
Saturday zaterdag
Sunday zondag
January januari
February februari
March maart
April april
May mei
June juni
July juli
August augustus
September september
October oktober
November november
December december
winter winter
spring lente
summer zomer
autumn herfst
seasons seizoenen

Sentences

English Dutch
What month is it? Welke maand is het?
It is March. Het is maart.
What date is it today? De hoeveelste is het vandaag?
It is the tenth of August. Het is 10 augustus.
In december, we celebrate christmas. In december vieren we kerstmis.
The first half of the year is passed. Het eerste semester is verstreken.
The first quarter of the year has passed. Het eerste kwartaal is verstreken.
January has 31 days. Januari heeft 31 dagen.
This year is a leap year. Dit jaar is een schrikkeljaar.

 


Grammar

Om iets te ontkennen en iets te vragen in de Simple Present gebruik je 'To Do' als hulpwerkwoord. 

Vorm van de simple present ontkennende zinnen
I/you/we/they don't hele werkwoord
he/she/it doesn't hele werkwoord

 

Vorm van de simple present in vraagzinnen
Do I/you/we/they heel werkwoord
Does he/she/it heel werkwoord

Quizlet