Aanpassen aan omstandigheden

Als de omgevingsfactoren veranderen, hebben sommige individuen van een populatie betere overlevingskansen dan de andere.

Een voorbeeld: stel je voor dat het klimaat in Nederland zou veranderen en er ’s winters veel vaker sneeuw valt. In die situatie zijn hazen die in de winter een witte vacht krijgen in het voordeel. Witte hazen hebben meer kans om te overleven, om nakomelingen te krijgen en zo hun erfelijk bepaalde eigenschappen door te geven aan het nageslacht. Hazen met in de winter een witte vacht zullen een steeds groter deel uitmaken van de populatie.
De populatie past zich dus door natuurlijke selectie aan de veranderde omstandigheden aan. We noemen dat adaptatie (= aanpassing).

Door veranderingen in het milieu verandert de selectiedruk: de invloed die de selectie heeft op de genfrequenties binnen een populatie. Veranderingen in de omgeving leiden daardoor tot veranderingen binnen een populatie. In elke omgeving ontstaat zo een populatie van dieren of planten die het best aangepast is aan de omstandigheden op die plaats. Naast selectie door de omgeving is er ook seksuele selectie: selectie door seksuele partners. Denk aan de gevechten tussen mannetjes om de gunst van een vrouwtje en aan de opvallende kleuren van bijvoorbeeld de mannetjes van veel vogelsoorten.
Deze geleidelijke veranderingen binnen een populatie noemt men evolutie.