Neodarwinisme

De verscheidenheid die bestaat tussen de individuen van een soort is de basis van de evolutietheorie van Darwin. Darwin kon deze verscheidenheid niet goed verklaren. Weissman (1834 - 1914) loste dit probleem voor hem op.
Hij stelde dat erfelijke factoren alleen door voortplantingscellen worden doorgegeven en niet door lichaamscellen.
Darwin kende de erfelijkheidswetten van Mendel (1822 - 1884) niet. Toen de Nederlander Hugo de Vries (1848 - 1935) de publicaties van Mendel herontdekte, werd het verband gelegd tussen de evolutietheorie van Darwin en de erfelijkheidsleer van Mendel. Men zag in dat de mogelijkheid tot het combineren van genen bij de bevruchting de oorzaak was van de variabiliteit. Bovendien ontdekte De Vries dat nieuwe soorten ook “met sprongen” konden ontstaan in plaats van in zeer kleine stappen. Hij ontdekte dat er toevallige veranderingen in het erfelijk materiaal op kunnen treden. Hij noemde deze veranderingen mutaties.

De verbeterde theorie van Darwin, aangevuld met de nieuwe inzichten op grond van het werk van Mendel, noemt men het neodarwinisme.
Neodarwinisme is de moderne evolutietheorie die het ontstaan van soorten organismen verklaart door het voorkomen van variatie met een erfelijke basis, mutatie en natuurlijke selectie.