Deze eerste foto-autotrofe organismen konden met behulp van de opgevangen energie H2S splitsen. Ze gebruikten de energie die daarbij vrijkwam om hun eigen stoffen op te bouwen. Als koolstofbron daarvoor gebruikten ze het veel voorkomende koolstofdioxide. Veel later ontstonden soorten die met behulp van zonlicht water konden splitsen ipv H2S. Dat was gunstig, want water is overal in de atmosfeer aanwezig. Bij de splitsing van water komt zuurstof vrij.
Daardoor betekende de opkomst van deze bacteriën -en later de planten met chloroplasten - een grote verandering: de atmosfeer vulde zich met zuurstof.
De hoeveelheid zuurstof in de atmosfeer nam als gevolg van de fotosynthese enorm toe. Voor de meeste bacteriesoorten was zuurstof giftig. Ze konden alleen overleven op anaerobe plaatsen, bijvoorbeeld diep in de modder (en later in het verteringskanaal van aeroob levende dieren).