![]() |
![]() |
Planteneters (herbivoren), alleseters (omnivoren) en parasieten belagen planten. Voor hen zijn de plantendelen een bron van energie en voedingsstoffen. De afweer kan zowel direct als indirect zijn. Bij de directe afweer treft de plant de eter zelf. Bij de indirecte afweer is de vijand van je vijand jouw vriend.
Om je eters direct te treffen kun je als plant moeilijk eetbaar worden. (Brand)haren, stekels en een gladde of dikke cuticula maken het opeten van bladeren niet makkelijk. Planten kunnen ook bittere(spruitjes) of giftige stoffen (amandelpit) maken. Dat zijn secundaire metabolieten en sommige kunnen het zenuwstelsel van de eter verlammen of een schimmelplaag ontregelen.
Wanneer de plant de aanval niet heeft kunnen afslaan en er toch eenmaal gegeten wordt, dan kan de plant vijanden van zijn eters lokken.
Tarwe en katoenplanten maken lokstoffen voor insecten die de aanvallers doden of opeten.