T-lymfocyten en B-lymfocyten reageren op een antigen waarvoor zij de receptoren bezitten. T-lymfocyten reageren daarbij niet alleen op ziekteverwekkers, maar ook op APC’s. B-lymfocyten kunnen zelfstandig reageren op een antigen door het maken van antistoffen.
Vaak moeten ze echter geactiveerd worden door een T-lymfocyt.
Een dergelijke T-lymfocyt heet een T-helpercel.
T-helpercellen kunnen ook andere cellen activeren, zoals macrofagen.
Ze kunnen ook andere typen T-lymfocyten, de cytotoxische T-lymfocyten ofwel CTL’s, activeren om cellen te doden. T-helpercellen worden dus geactiveerd, maar ze activeren zelf ook andere cellen.
Ze doen dit met boodschappermoleculen die verschillende namen hebben, zoals interferon en cytokines.