Het proces waarbij cellen zich verdubbelen, de celcyclus, verloopt via een vaste volgorde.
De celcyclus bestaat uit een G1, S, G2 en M-fase (zie "Kerndeling").
Tijdens de S(ynthese) fase wordt ook het DNA verdubbeld. Na de celdeling kunnen cellen ook tijdelijk in rust gaan: de G0 fase. Een andere mogelijkheid is dat cellen zich specialiseren.
Groeifactoren
Stamcellen krijgen signalen van andere cellen om het celverdubbelingsproces te starten. Die signalen heten groeifactoren. Die andere cellen geven groeifactoren af die de stamcellen aanzetten om te gaan delen. Zijn er geen groeifactoren, dan is er ook geen celverdubbeling. Een cel komt dan in een rustfase, de G0-fase. Er zijn ook signalen die ertoe leiden dat cel een afsterft (apoptose).
De groeifactoren binden zich aan receptoren op het celmembraan. Dit ontketent een kettingreactie van signalen richting de kern van de cel, waar vervolgens bepaalde genen in het DNA actief worden. Die genactiviteit leidt tot transcriptie en translatie, waardoor er eiwitten (o.a. enzymen) ontstaan.
Genen die coderen voor eiwitten die celdeling stimuleren heten proto-oncogenen. Als er een mutatie in het proto-oncogen ontstaat, kan dat abnormaal snelle celdeling veroorzaken. Als het goed is, zorgt een suppressorgen in zo’n geval dat de cel doodgaat door apoptose. Gebeurt dit niet, dan kan wildgroei van cellen, kanker, ontstaan.