Elk chromosoom van een mens bevat een DNA molecuul van ongeveer 108paren nucleotiden. Helemaal uitgestrekt zou zo’n molecuul ongeveer 4 cm lang zijn. Om alle chromosomen in een cel te laten passen en bij de celdeling over te kunnen dragen, zijn ze opgerold.
DNA ligt opgewonden rond verpakkingseiwitten, die we histonen noemen.
Aan histonen kunnen op verschillende plaatsen chemische groepen gekoppeld worden. Deze groepen zijn herkenningsplaatsen voor eiwitten. Ze bepalen of een deel van het DNA (een gen) actief wordt.
Een complex van steeds acht histonen en daaromheen gewonden DNA heet een nucleosoom.
Er liggen vele nucleosomen achter elkaar geregen.
De kralenketting van histonen wordt opgerold, tot een nog dichtere structuur: het chromatine. Tijdens de celdeling vouwt ook deze draad zich weer op, zodat tenslotte een heel dichte structuur ontstaat: het chromosoom zoals dat tijdens de celdeling te zien is.