In het cytoplasma wordt de code van het mRNA vertaald in een volgorde van aminozuren. Dat proces heet translatie.
We verdelen de translatie net als de transcriptie in drie stappen:codon herkenning, vorming peptidebinding en terminatie
Codon herkenning
De vertaling van een stuk mRNA in een eiwit begint met de vorming van een startgroep. Een anticodon van tRNA met daaraan het aminozuur methionine (Met) koppelt zich aan het kleine gedeelte van een ribosoom. Het codon voor methionine (AUG) is het startcodon op de mRNA keten. Vervolgens bindt een grote eenheid van een ribosoom zich aan het complex. Nu kan de ketenverlenging beginnen, aan het eerste aminozuur methionine. De ribosomen gaan in de 5’- naar de 3’-richting langs het mRNA en ondertussen worden de aminozuren aan elkaar gekoppeld.
Vorming peptide binding
De nieuw aan te koppelen tRNA’s met hun aminozuur binden zich op de A-plaats. Vervolgens schuiven ze naar de P-plaats, waar de peptide-bindingen tussen de aminozuren ontstaan. Het gebruikte tRNA schuift door en wordt weer afgekoppeld.
De polypeptideketen wordt verlengd op de P-plaats!
Terminatie
Wanneer er een van de stopcodons op de A-plaats van het ribosoom is aangekomen (b.v UAA) wordt er geen aminozuur gebonden. Een speciaal enzym, een releasing factor beëindigt de ketenverlenging door het ribosoom weer in zijn twee delen te splitsen.
Een triplet van het DNA leidt uiteindelijk tot een ingebouwd aminozuur in een eiwit.
Doordat er vier verschillende nucleotiden zijn, zijn er 64 mogelijke tripletten. Dat is ruim voldoende om 20 aminozuren hun plaats te wijzen. Vandaar dat sommige codes voor hetzelfde aminozuur coderen.
Bovendien zijn er enkele stopcodons en een startcodon.