Dubbele helix van DNA

De basen van twee DNA-strengen vormen waterstofbruggen.
Daarbij vormen ze vaste paren: A zit altijd tegenover T en C altijd tegenover G.

Er kan alleen een nieuwe DNA-streng gevormd worden als er een andere DNA-streng aanwezig is. De nieuwe streng blijft dan ook meteen aan de oude streng vastzitten.
DNA is dus dubbelstrengs.

De waterstofbruggen zorgen bij dubbelstrengs DNA ook voor een draaiing in het dubbelstrengs molecuul. Die draaiing wordt een helix genoemd. Omdat er twee strengen DNA bij de helix zijn betrokken, spreek je van een dubbele helix.

Een enkelstrengs nucleotiden keten heeft twee uiteinden:
één uiteinde heeft een 5´ met een fosfaatgroep, het andere een 3` uiteinde met een OH groep. De ketens liggen zo dat je nooit twee 5` of twee 3` groepen aan een kant hebt.
De twee nucleotide ketens van de helix lopen antiparallel.

Elk chromosoom van een mens bevat een DNA-molecuul van ongeveer 108 nucleotiden paren. Helemaal uitgestrekt zou zo’n molecuul ongeveer 4 cm lang zijn. Om alle chromosomen in een cel te laten passen en bij de celdeling over te kunnen dragen, zijn ze opgerold tot de compacte vorm zoals die tijdens de celdeling te zien is.