Verschillende typen genen

Genen die coderen voor een eiwit of voor RNA heten structuurgenen.
Dit in tegenstelling tot regulatorgenen. Deze laatste coderen voor eiwitten die de transcriptie kunnen beïnvloeden. Zo´n transcriptiefactor kan een stimulerende (activator) of een remmende factor (repressor) zijn.

Transcriptiefactoren binden aan bepaalde stukken DNA om zo de transcriptie te beïnvloeden. Bindt er een repressor dan wordt de eiwitsynthese verhindert, terwijl een activator de eiwitsynthese juist stimuleert.
Het startpunt van transcriptie wordt gemarkeerd door een speciale nucleotidenvolgorde in het DNA: de promotor. Deze sequentie begint met TATA en ligt ongeveer 10 nucleotiden (in prokaryoten) of 25 nucleotiden (in eukaryoten) voor het startpunt van de transcriptie.
Het stuk DNA waaraan transcriptiefactoren binden in prokaryoten noemt men operator.

De operator ligt vlak bij de promotor. In eukaryoten binden transcriptiefactoren op grotere afstand van de promotor.

De promotor, operator en de bijbehorende structuurgenen samen worden een operon genoemd. Alle genen van een operon worden gecoördineerd aangestuurd. In prokaryoten liggen genen die coderen voor ‘samenwerkende’ producten vaak naast elkaar in het genoom.