Exotherm en edotherm

De meeste diersoorten nemen de temperatuur van de omgeving aan. Zij zijn exotherm. Ze verwerven warmte van externe bronnen zoals de zon. Hun gedrag is erop gericht deze bronnen zo goed mogelijk te benutten.

Alleen vogels en zoogdieren zijn in staat een constante lichaamstemperatuur te handhaven. Dat kost veel energie, die ze ontlenen aan hun eigen stofwisseling (endotherm). Een zoogdier heeft ongeveer 10x zo veel energie nodig om zichzelf in stand te houden dan een even groot reptiel.

Veel dieren passen hun gedrag aan om de temperatuurregeling te vergemakkelijken.
Ook reageren ze op langdurige veranderingen in temperatuur door een dikkere vetlaag aan te leggen, of een dikkere vacht.

Ook op het niveau van de cel vinden allerlei veranderingen plaats. De verhouding tussen verzadigde en onverzadigde vetten in de celmembraan kan worden aangepast om de vloeibaarheid van de membraan te beïnvloeden. Er kunnen enzymvarianten worden gemaakt met een andere optimumtemperatuur. In de cel kunnen bepaalde moleculen worden gevormd, waardoor de celinhoud minder snel bevriest.