Spronggeleiding

Lange uitlopers (axonen) van zenuwcellen liggen vaak in bundels bij elkaar (zenuwen).
Om kortsluiting te voorkomen zijn ze geïsoleerd door een mantel van vetachtige stoffen, met name eiwitten en fosfolipiden. Deze stoffen worden gemaakt door de cellen van Schwann. De cellen van Schwann vormen om het axon een myelineschede. Tussen de stukjes myelineschedes zit steeds een kleine ruimte, een knoop van Ranvier.
De stukjes niet geïsoleerde axon kunnen impulsen geleiden (zie "Impulsen").
De impulsen springen over van de ene naar de andere knoop van Ranvier.
De spronggewijze impulsgeleiding (saltatorische impulsgeleiding) maakt de impulssnelheid wel tien keer groter dan bij een niet gemyeliniseerd axon. Op die manier kan een walvis die een object ziet toch snel met een staartbeweging reageren, ook al liggen de zintuigcellen in zijn netvlies en de staartspiercellen 30 meter uit elkaar.