Synapsen

Impulsen in zenuwcellen lopen vanaf het cellichaam naar de uiteinden van de cel. Die uiteinden noem je synapsen. Zenuwcellen maken contact met elkaar via de synapsen. In de synaps wordt een elektrische prikkel (membraandepolarisatie) omgezet in een chemisch signaal dat een aanliggend membraandeel van een andere cel kan beïnvloeden.
Neurotransmitters, zoals acetylcholine en nor-adrenaline, zijn chemische verbindingen die in een synaps gemaakt worden.

Door een depolarisatie van de membraan vlak voor de synaps, stromen Ca2+-ionen uit de weefselvloeistof in de synaps. Synaptische blaasjes met neurotransmitter versmelten met de pre-synaptische membraan. Door exocytose worden de neurotransmitters in de synaptische spleet gebracht. Daaruit diffunderen ze naar de post-synaptische membraan van een andere zenuwcel. De rustpotentiaal van de post-synaptische membraan kan worden gedepolariseerd of gehyperpolariseerd.

Exciterende (stimulerende) neurotransmitters depolariseren de post-synaptische membraan. Inhiberende (remmende) neurotransmitters veroorzaken een hyperpolarisatie van de postsynaptische membraan.
In dat geval wordt de membraanpotentiaal bijvoorbeeld -80mV, in plaats van -60mV. Er is een sterkere prikkel nodig om het membraan gedeelte vervolgens te depolariseren.