Groepen waarin sprake is van taakverdeling, hiërarchie, gemeenschappelijke zorg, gezamenlijke bescherming en verdediging van het territorium kunnen alleen bestaan als de individuen coöperatief gedrag ofwel samenwerking vertonen.
Coöperatief gedrag komt veelvuldig voor in de natuur: tussen soortgenoten, tussen dieren van verschillende soorten en zelfs tussen dieren en planten. Meestal hebben alle partijen er voordeel bij, een win-win situatie. Bij sociaal levende dieren kan coöperatie zelfs zover gaan dat het ene individu zichzelf opoffert ten behoeve van een ander individu. Dat gedrag heet altruïsme.
Op het eerste gezicht is het lastig om het ontstaan van altruïsme als een adaptatie te zien: hoe kan een nadeel voor een individu gunstig zijn bij natuurlijke selectie?
Het wordt begrijpelijk als je bedenkt dat het voordelen heeft voor de groepsgenoten waarvoor het individu zich opoffert. Als deze groepsgenoten ook verwanten zijn, zullen ze gemeenschappelijke genen hebben. Het is dan mogelijk dat deze genen - die dus ook bij het zich opofferende individu aanwezig zijn - zich verder in de populatie vermeerderen.
Een andere vergaande vorm van samenwerking is wederkerig altruïsme: ik help jou nu, in de verwachting dat jij mij helpt als ik hulp nodig heb.