![]() |
![]() |
Capillaire werking
De wanden van houtvaten bestaan uit cellulose.
In cellulose bevinden zich zeer nauwe kanalen.
Water heeft de eigenschap dat het (samen met de opgeloste stoffen) in nauwe kanalen omhoog kruipt, door de aantrekkingskracht (adhesie) tussen het water en de wand van de vaatbundels en de cohesie tussen de watermoleculen.
Dat heet capillaire werking.
De houtvaten zelf zijn ook erg nauw. Als er voldoende water is kan er een hele waterkolom omhoog kruipen. Capillaire werking levert zo een bijdrage aan transport van water en mineralen.
Zuigkracht van de bladeren
Huidmondjes (stomata) zijn kleine gaatjes, meestal aan de onderkant van het blad. Twee sluitcellen kunnen een huidmondje openen en sluiten. Aangrenzend aan de huidmondjes aan de binnenzijde van in het blad liggen intercellulaire holtes.
Cellen geven voortdurend water af aan deze intercellulaire holtes, waardoor ze altijd een hoge vochtigheidsgraad hebben.
Zodra de huidmondjes opengaan, verdampt er water uit de intercellulaire holtes. De omliggende cellen gaan daardoor weer water afgeven aan de holtes, waardoor ze uitdrogen en hun osmotische waarde stijgt. Cellen die aan de uitdrogende cellen grenzen hebben nu een lagere osmotische waarde.
Water gaat daardoor van die cellen naar de uitdrogende cellen.
Op deze manier ontstaat er, net als in de wortel een osmotische gradiƫnt van houtvaten naar bladcellen. Daardoor wordt het water uit de houtvaten gezogen naar de bladeren.
Samen met de worteldruk en de capillaire werking is de zuigkracht van de bladeren de drijvende kracht achter het watertransport van wortel naar blad.