Twee of meer atomen die aan elkaar verbonden zijn, vormen een molecuul.
Het aantal bindingen dat een scheikundig element kan aangaan, ligt vast.
Dat aantal wordt bepaald door het aantal elektronen in de buitenste schil (de valentie-elektronen).
Niet alleen in een molecuul, maar ook tussen moleculen bestaat een bepaalde aantrekkingskracht.
Een molecuul heeft andere eigenschappen dan de atomen waaruit het is samengesteld. Natrium is in zuivere vorm een metaal en chloor een giftig gas, maar NaCl is eetbaar. Water is vloeibaar bij kamertemperatuur, terwijl waterstof en zuurstof bij die temperatuur beide gasvormig zijn.
Bindingen tussen moleculen
Er zijn stoffen waarin de covalente binding veel lijkt op een ionbinding.
Dat komt doordat het ene atoom harder aan de elektronen trekt dan het andere. Er ontstaat dan een polaire covalente binding, bijvoorbeeld bij het watermolecuul.
De twee uiteinden van de binding hebben dan een tegengestelde lading (δ- en δ+).
Bij stoffen waarin een polaire covalente verbinding voorkomt, is er ook een aantrekkingskracht tussen de moleculen. Positieve en negatieve uiteinden van de moleculen trekken elkaar dan aan. Zo kan bijvoorbeeld een waterstofbrug ontstaan.
![]() |
![]() |