Meer dan 50% van de droge stof van een cel bestaat uit eiwitten. De eiwitten in een cel hebben ieder een eigen functie. Eiwitten bestaan uit de elementen C, H, O en N (stikstof) en soms ook nog S (zwavel).
Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren. Alle aminozuren bevatten één zgn. ‘restgroep’. Deze restgroep is bij ieder aminozuur anders.
Er komen twintig verschillende aminozuren in eiwitten voor. Door een zogenoemde peptide-binding kunnen twee aminozuren worden gekoppeld.
De zuurgroep van het ene aminozuur gaat een verbinding aan met de amino-groep van het andere aminozuur. Hierbij komt water vrij. Een dipeptide bestaat uit twee aminozuren,een tripeptide uit drie en zo verder. De kleinste eiwitten bestaan uit ca. vijftig aminozuren, het zijn polypeptiden. Het eiwit insuline bestaat bijvoorbeeld uit 49 aminozuren. De meeste eiwitten zijn opgebouwd uit honderden aminozuren.