Koolhydraten en vetten

Koolhydraten bevatten de elementen koolstof (C), waterstof (H) en zuurstof (O). De algemene formule is Cn(H2O)m. Hieraan danken ze ook hun naam (hydraat betekent  verbinding van een stof met water).
Vetten bestaan ook uit de elementen C, H en O. Een verschil met de koolhydraten is dat vetmoleculen heel veel koolstof en waterstof en weinig zuurstof bevatten.

Vetten zijn niet oplosbaar in water.
Vetmoleculen zijn grote moleculen, die in water onoplosbaar zijn. Ze bestaan uit twee soorten bouwstenen: een uit drie C-atomen opgebouwd molecuul, glycerol, en lange vetzuurmoleculen. Aan elk C-atoom van glycerol is een vetzuur gebonden, onder afsplitsing van water.

Er is een groot aantal verschillende vetzuurmoleculen (bijv. linolzuur, palmitinezuur, stearinezuur) waardoor een groot aantal verschillende vetten gevormd kan worden.
De vetzuren verschillen in het aantal koolstof atomen (meestal ca 10-20 ) en in het aantal dubbele bindingen tussen de koolstofatomen.

Vetten zijn onder andere belangrijk als reservebrandstof voor de cellen. Bovendien vormen speciale vetcellen bij veel dieren een beschermende laag onder het huidoppervlak en rond organen.

Verzadigde en onverzadigde vetten
Sommige C-atomen in de vetzuurketen zijn verbonden door een enkele binding, andere door een dubbele. Wanneer in een vetzuur één of meer dubbele bindingen voorkomen, noemt men de keten onverzadigd.
De mate van verzadiging en de lengte van de vetzuurketen bepalen de eigenschappen van het vet.
Zo zijn korte, onverzadigde ketens vloeibaar bij kamertemperatuur. Lange verzadigde ketens zijn bij kamertemperatuur vast.

Verzadigde vetten zijn meestal van dierlijke oorsprong, in plantaardige producten vind je vooral onverzadigde vetten.