Het bloed wordt onder grote druk in de aorta gepompt en kan niet direct worden afgevoerd. Aan het begin van de aorta wordt de elastische wand even uitgerekt zodat het bloed even kan worden opgevangen. Wanneer het hart ontspant wordt de bloedtoevoer even onderbroken en trekken de spieren in de aortawand weer even aan.
Zo kan het ‘opgevangen’ bloed verder stromen.
Daardoor wordt de bloedstroom niet onderbroken.
Het uitrekken en samentrekken van de slagaderwand herhaalt zich telkens in een aangrenzend gedeelte, zodat een golfbeweging over de wand loopt. In de pols loopt de armslagader betrekkelijk dicht langs het oppervlak zodat je de golfbeweging kunt voelen (polsslag).
Om de bloeddruk te meten wordt om de bovenarm een gummimanchet aangelegd.
In het begin van de aorta is de bloeddruk betrekkelijk hoog. Dat is ook nodig om het bloed via de halsslagader naar de hersenen te krijgen. Door de weerstand die het bloed ondervindt, neemt de bloeddruk geleidelijk af.
De bloeddruk varieert ook in de loop van de dag en is afhankelijk van de (in)spanning.
![]() Door het oppompen van een manchet op de linker bovenarm wordt de slagader dichtgedrukt. De bloedstroom stopt. Met een stethoscoop in de holte van de elleboog is niets hoorbaar. |
![]() Bij het leeglopen van de manchet gaat het bloed weer stromen. Het beginpunt waarop de bloedstroom in het ritme van de hartslag hoorbaar is, is de bovendruk. |
![]() De manchet loopt verder leeg. Het punt waarop het bloed weer ongehinderd doorstroomt en niet langer hoorbaar is, is de onderdruk. |