![]() |
![]() |
Wanneer cellen beschadigd worden, komen stoffen vrij die een rol spelen bij het stollen van bloed. Bloed dat aan de lucht wordt blootgesteld, klontert of wordt hard.
Dit gaat via een complex proces: de bloedstolling.
Bij de bloedstolling zijn de bloedplaatjes en eiwitten (o.a. fibrinogeen) in het bloedplasma betrokken.
Bij een verwonding hechten de bloedplaatjes zich aan de beschadigde wand van het bloedvat. Het enzym trombine zorgt ervoor dat het oplosbare fibrinogeen uit het bloedplasma wordt omgezet in onoplosbare fibrinedraden. De fibrinedraden breiden zich steeds meer uit tot een netwerk in de wond. Het netwerk vangt de rode bloedcellen op en daardoor sluit de wond.
Fibrinogeen, trombine en andere stoffen die betrokken zijn bij de bloedstolling heten stollingsfactoren. Wanneer één van de schakels in het bloedstollingsproces wordt verstoord, bijvoorbeeld omdat een stollingsfactor niet of te weinig wordt aangemaakt, zal het bloed niet goed stollen. Met alle gevolgen van dien.
Bij de X-chromosomale aandoening hemofilie, stolt het bloed niet of slecht. Lees hier meer over in KB "Kruisingen".
Wanneer het bloed juist te snel of te veel klontert spreek je van trombose.