Verschillende nierkanaaltjes monden uit in een verzamelbuis.
Aan het eind van de verzamelbuis is er urine gevormd.
De urine komt via nierbekken en urineleiders in de blaas terecht. Een mens produceert ongeveer 1,8 liter urine per dag. Door veel te drinken of veel te zweten kan het meer of minder zijn.
Urine bestaat vooral uit water. Als je veel drinkt en weinig zweet, moet je vaak plassen. Je urine is dan waterig. Als je weinig drinkt en veel zweet, plas je maar weinig. De urine is dan donkergeel. De gele kleur van urine wordt veroorzaakt door urochroom (een ontledingsproduct van de eiwitafbraak) en door de galkleurstof biluribine.
Door meer of minder water uit te scheiden met de urine, kan de osmotische waarde van het bloed binnen bepaalde waarden worden gehouden.
Als de osmotische waarde van het bloed daalt (bijvoorbeeld na het drinken van veel water), neemt de hoeveelheid urine toe. Stijgt de osmotische waarde van het bloed (bijvoorbeeld na het eten van zoute drop), dan wordt er minder urine geproduceerd.
Het hypofysehormoon ADH (anti-diuretisch hormoon) helpt bij het constant houden van de osmotische waarde van het bloed (de lichaamsvloeistof).
ADH betekent ‘tegen het plassen’ dus het stimuleert de resorptie van water bij de nierkanaaltjes en de verzamelbuizen, waardoor de nieren minder water uitscheiden. Bij toename van de osmotische waarde van het bloed neemt de productie van ADH toe, bij daling juist af (negatieve terugkoppeling).