![]() |
![]() |
Elke nier bestaat uit drie delen, van buiten naar binnen: nierschors, niermerg en het nierbekken. In de schors en het merg liggen per nier ongeveer een miljoen niereenheden (nefronen).
De nefronen zijn de filters die stoffen uit het bloed halen.
In de nierbekkens wordt de urine verzameld.
Via de urineleiders komt de urine in de blaas. Vanuit de blaas wordt de urine door de urinebuis (plasbuis) afgevoerd.
In de schors en het merg van de nier liggen de niereenheden. Een nefron bestaat uit een aantal onderdelen.
In het bekervormige kapsel van Bowman vertakt elk nierslagadertje zich tot een kluwentje bloedvaten (de glomerulus). Hieruit wordt het weefselvocht gefilterd.
Dit filtraat (primaire urine) wordt opgevangen in het kapsel. Het overgebleven bloed stroomt verder in een bloedvat dat zich verderop tot een haarvatennetwerk vertakt om de niereenheid heen. Daarna komen de bloedvaatjes samen in de nierader. Deze komt uit in de onderste holle ader.
Die primaire urine vervolgt zijn weg in het eerste gekronkelde nierbuisje, de lus (lis) van Henle en het tweede gekronkelde nierbuisje.
De samenstelling van de primaire urine verandert zo, dat er uiteindelijk een secundaire urine ontstaat die via de verzamelbuisjes in het nierbekken druppelt.
De (secundaire) urine wordt via de urineleider afgevoerd uit de nier.