Vetten bestaan voornamelijk uit glycerol en vetzuren. Vet is voor 98 tot 99% opgebouwd uit triglyceriden. Triglyceride bestaat uit glycerol en drie vetzuren.
In "Koolhydraten en vetten" lees je meer over de bouw van de verschillende vetten. Vetzuurmoleculen kunnen verzadigd of onverzadigd zijn. Over het algemeen kun je zeggen dat verzadigde vetten bij kamertemperatuur gestold (hard) zijn en onverzadigde vetten vloeibaar.
Vetten zijn een belangrijke brandstof. Een teveel wordt als reservebrandstof opgeslagen in vetcellen. Het vet kan weer worden gebruikt wanneer er minder voedsel wordt opgenomen dan nodig is.
Vetten zorgen ook voor de opname van de in vet oplosbare vitamines A, D, E en K en zijn nodig voor het transport van deze vitamines in het lichaam.
Essentiële vetzuren
Bepaalde vetzuren, zoals linolzuur (bekendste omega-6-vetzuur), moet je via de voeding binnenkrijgen omdat het lichaam ze zelf niet aanmaakt. Linolzuur zit vooral in plantaardige oliën zoals zonnebloemolie, maïsolie en sojaolie, maar ook in margarine, halvarine en bak- en braadvetten. Cellen gebruiken vetzuren voor de opbouw van celmembranen en voor de vorming van bepaalde hormonen. Ze verlagen het risico op hart- en vaatziekten.