Het tijdvak

Tijd van jagers en boeren

Dit tijdvak behandelt de geschiedenis van Nederland in de periode vanaf de tijd van de jagers en de boeren tot het jaar 3000 voor Christus. De tijd van de jagers en de boeren wordt ook wel de prehistorie genoemd. Prehistorie betekent voorgeschiedenis. Uit deze periode hebben we geen schriftelijke bronnen. Alles wat we weten van de prehistorie weten we dankzij archeologische vondsten. Dit zijn meestal voorwerpen die door de mensen uit die periode zijn gemaakt.

Maar soms vinden archeologen ook overblijfselen van dieren of mensen uit de prehistorie. Een voorbeeld hiervan is Ötzi de ijsman. Door deze vondsten te bestuderen kunnen ze bepalen uit welke tijd ze stammen en verkrijgen ze waardevolle informatie over de hoe de mensen leefden in die tijd.

De prehistorie wordt ingedeeld in drie verschillende tijden. Dit zijn: de Steentijd, de Bronstijd en de IJzertijd.

De Steentijd begint vanaf het moment dat er mensen op aarde rondliepen. Deze mensen waren jagers of verzamelaars. Zij hadden  geen vaste verblijfplaats en haalden hun voedsel uit de wilde natuur. Ze jaagden op dieren of verzamelden bessen of andere eetbare planten. Mensen die op deze manier leven, noemen wij nomaden. Zij leidden een nomadisch bestaan.

Rond 10.000 voor Christus deden de nomaden in het Midden-Oosten een grote ontdekking. Ze ontdekten een manier om groenten en granen te verbouwen. Vanaf dat moment hoefde mensen niet meer rond te trekken, maar konden ze op een vaste plek blijven wonen. Bij hun huizen hadden soms ook koeien, geiten of schapen voor vlees en melk. Deze verandering wordt de landbouw revolutie genoemd, de jagers en verzamelaars werden nu boeren.

Rond 3000 voor Christus leefden bijna alle mensen in Europa in landbouwsamenlevingen. Dit waren eerst kleine dorpen. In de dorpen ontwikkelden de mensen een eigen cultuur waarvan we bijvoorbeeld in Drenthe nog resten terug kunnen vinden. Hier staan hunebedden die in 3500 voor Christus werden gemaakt  als graf voor belangrijke mensen.

In de dorpen leefden voornamelijk boeren. Deze boeren leefden van het voedsel dat zij, of hun buren verbouwden op hun eigen land. In het begin konden de boeren precies genoeg  voedsel produceren voor hun eigen gezin. Maar na verloop van tijd konden zij hun goederen verkopen aan andere mensen. Nu konden mensen ook andere beroepen uitoefenen, zoals architect of ambachtsman en groeiden sommige dorpen uit tot steden.

Waar Gorinchem ligt was in deze tijd vooral moeras en mensen kwamen hier vooral om te jagen, maar nog niet om te wonen, dat gebeurde pas veel later.

Bron: https://www.tijdvakken.nl/jagers-en-boeren/