Aanvullende theorie

Wat gebeurt er wanneer twee zoutoplossingen bij elkaar worden gevoegd? En hoe geef je dit weer in een vergelijking?
Voer eerst het practicum 'Zoutoplossingen bij elkaar voegen' uit. Bestudeer daarna onderstaande theorie en maak de bijbehorende opdrachten.

Practicum: Zoutoplossingen bij elkaar voegen

Op bladzijde 200 van je boek vind je de proefbeschrijving.
Van deze proef schrijf je alleen de reactievergelijkingen op! Deze proef duurt ongeveer 40 minuten.


Theorie

Bekijk het volgende filmpje over het ontstaan van een neerslagreactie en de manier waarop je dit in een reactievergelijking kunt weergeven en/of bekijk de powerpoint met uitleg over neerslagreacties. De powerpoint kun je hier downloaden.

Een stappenplan

Hieronder staat een stappenplan om te bepalen of er een neerslagreactie plaatsvindt. Als voorbeeld wordt een oplossing van lood(II)nitraat bij een oplossing van kaliumjodide gebruikt.

  1. Bepaal welke ionen aanwezig zijn.
    De aanwezige ionen zijn: Pb2+, NO3-, K+, I-
  2. Maak een tabel door de negatieve ionen naast elkaar te zetten, en de positieve ionen onder elkaar.
    Vul de tabel in met behulp van Binas-tabel 45.
    In het voorbeeld zie je dat er een s in het tabelletje is ingevuld. Er ontstaat een neerslag tussen de lood(II)ionen en de jodide-ionen.
  3. Als er een neerslag kan ontstaan geef je de reactievergelijking.
    De s bij de combinatie van Pb2+ en I- betekent dus dat het zout loodjodide slecht oplosbaar is, de twee ionen reageren tot een vast zout.

    De vergelijking is: Pb2+ (aq) + 2 I- (aq) → PbI2 (s)
    Let op: de ionen die niet meedoen aan de reactie, de zogenaamde tribune-ionen, worden ook niet opgeschreven.

Opdrachten

Maak de volgende opdrachten.

Opdracht 1
Ga na of een neerslag ontstaat als je de volgende zoutoplossingen bij elkaar voegt. Zo ja, stel dan de reactievergelijking op op dezelfde wijze als hierboven bij de theorie beschreven.

a. een oplossing van magnesiumchloride en een oplossing van natriumsulfiet
b. een oplossing van kaliumsulfaat en een oplossing van kwik(I)ethanoaat
c. een oplossing van aluminiumchloride en natronloog
d. een oplossing van ijzer(II)jodide en natriumfosfaat
e. kaliloog en een oplossing van bariumchloride

Opdracht 2
Je giet een oplossing van kopersulfaat bij natronloog. Er ontstaat een blauw neerslag.
a. Geef de reactievergelijking van de neerslagreactie.

Je filtreert de ontstane suspensie. Het residu is een blauwe vaste stof. Het filtraat is een kleurloze vloeistof.
b. Welke ionen zijn er in ieder geval aanwezig in het filtraat? Leg je antwoord uit.

Vervolgens herhaal je de proef en ziet tot je verbazing dat niet alleen het residu blauw is, maar ook het filtraat.
c. Geef een mogelijke verklaring voor de blauwe kleur in het filtraat. Gebruik hiervoor Binas tabel 65B.

Opdracht 3
Na een aantal weken practicum met onder andere de schadelijke lood- en bariumzouten is het vat met zware metalen overvol geworden. De toa filtreert de vaste stoffen uit de oplossing, maar bedenkt zich dan dat ze het filtraat niet zo maar door de gootsteen mag doen. Ze zal eerst de lood- en bariumionen uit de oplossing moeten verwijderen.
a. Leg uit dat ze dit kan doen door een oplossing van natriumsulfaat toe te voegen.
b. Is het toevoegen van kaliloog ook een goede manier? Leg je antwoord uit.

Opdracht 4
In Binas tabel 45B staat de oplosbaarheid van zouten in water gegeven.
a. Hoe groot is de oplosbaarheid van kaliumcarbonaat in water, uitgedrukt in mol/kg water?
b. Laat met een berekening zien dat de gevonden waarde bij a overeenkomt met 1,11•103 g/kg water.

Je voegt 35,0 g bariumchloride toe aan 200 g water.
c. Leg met een berekening uit of het verkregen mengsel helder of troebel is.
d. Geef de oplosvergelijking van bariumchloride in water.

Je voegt 65,0 g natriumchloride toe aan 150 g water. Het mengsel wordt troebel.
e. Hoeveel water moet je aan het mengsel toevoegen om een heldere oplossing te krijgen? Geef de berekening.