Smeermethoden

Je kunt een kettingoverbrenging op verschillende manieren smeren. Welke smeermethode je toepast,
hangt vooral af van de omloopsnelheid  van de  ketting:


 

Spatsmering

Druppelsmering

Omloopsmering

< 4 m/sec
Wanneer de kettingsnelheid lager is dan 4 m/sec en de overbrenging niet continu in bedrijf is, smeer je periodiek met een oliespuit of kwast. Als de overbrenging continu draait, smeer je met een druppelpot.

4 - 7 m/sec
Bij een kettingsnelheid van 4 tot 7 m/sec en onderbroken bedrijf pas je druppelsmering toe op het slappe deel van de ketting. Bij continue werking kun je beter een oliebadkast monteren.

7 - 12 m/sec
Bij kettingsnelheden tussen 7 en 12 m/sec pas je altijd oliebadsmering toe. Hierbij moet het laagste punt van de ketting ongeveer 1cm diep door de olie lopen. Als de ketting te diep in de olie ligt, is de weerstand te groot. Dit vermindert het rendement van de installatie. Ook wordt de olie te warm. Hierdoor ontstaat in de kast schuimvorming en overdruk.


> 12 m/sec
Wanneer de snelheid meer dan 12 m/sec bedraagt, maak je gebruik van omloopsmering. Hiervoor installeer je een oliepomp. De oliestraal is gericht op het niet-trekkende deel van de ketting. Bij omloopsmering en oliebadsmering moet je van tijd tot tijd de olie verversen en bijvullen. Let erop, dat je de juiste oliesoort gebruikt. Maak bij het verversen ook altijd de filters schoon.

 

Bijzondere omstandigheden
Soms kun je de ketting niet of nauwelijks smeren, bijvoorbeeld omdat de inbouwlocatie onbereikbaar is. Leg de ketting dan voor het monteren eerst een paar uur in een bak met verwarmd, dun vloeibaar kettingvet. Wanneer er uit de ketting geen luchtbellen meer ontsnappen, zijn alle holten gevuld.
Haal de ketting uit de bak en verwijder het  overtollige, gestolde vet. Je kunt de ketting ook een aantal uren in een bak met Molykote-smeermiddel  leggen. Hierdoor vormt zich op alle onderdelen een  oliefilm.