Nederland en immigratie-1

Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen

Tot vlak na de Tweede Wereldoorlog kende Nederland praktisch geen inwoners van buiten het land. Begin van deze eeuw (de 21e eeuw) bestaat de Nederlandse bevolking voor 19% uit inwoners met een migratieachtergrond. Iets meer dan de helft hiervan bestaat uit mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. Onder deze groep vallen voornamelijk mensen uit Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen.

Deze nieuwe bevolkingsgroepen vestigden zich in Nederland vanaf de jaren 70. Gedeeltelijk ging het om gastarbeiders uit Turkije en Marokko en gedeeltelijk om Surinamers die na de Surinaamse onafhankelijkheid hun land verlieten. Naast genoemde bevolkingsgroepen zijn er in Nederland nog iets meer dan een half miljoen inwoners uit andere niet-westerse landen. Voor een deel gaat het hier om vluchtelingen en asielzoekers.

In de loop van de jaren negentig zijn de regels voor toelating aangescherpt. De Nederlandse regering gaf inwoners met een migratieachtergrond de ruimte hun eigen cultuur en geloof te behouden. Maar vanaf eind jaren 90 stond integratie veel hoger op de politieke agenda. Inwoners met een migratieachtergrond dienen zich aan te passen door bijvoorbeeld de Nederlandse taal te beheersen. Idee daarachter is dat mensen met een migratieachtergrond zo beter kunnen meedoen in de Nederlandse maatschappij. De Nederlandse overheid besteedt daarom in deze eeuw veel aandacht aan inburgering.

Indonesië

Nadat Indonesië onafhankelijk was geworden, konden de Indische Nederlanders in Indonesië geen zeker bestaan meer opbouwen. De meeste van hen besloten daarom naar Nederland te emigreren. De Indische Nederlanders pasten zich snel aan de Nederlandse cultuur aan omdat zij al binding hadden met de Nederlandse cultuur.

De Molukkers zijn om andere redenen naar Nederland gekomen dan de Indische Nederlanders. De Molukken is een eilandengroep in Indonesië. De Molukken hadden de Nederlanders als eerste gekoloniseerd. Nederland zwaaide in dit gebied dus al eeuwen de scepter. Gevolg was dat veel Molukkers het Koninklijke Nederlands-Indische Leger dienden (KNIL). Toen Indonesië in 1949 onafhankelijk werd, werden de Molukkers als landverraders gezien. Daarbij kwam dat zij een eigen staat wilden en niet tot Indonesië wilden behoren. Daardoor ontstonden er op de Molukken zelf gevechten. Nederland bedacht een tijdelijke oplossing: de Molukse soldaten en hun gezinnen kwamen zolang naar Nederland. Het was de bedoeling dat ze in ons land bleven tot de situatie op de Molukken weer veilig was. Dit is echter nooit gebeurd, er is nooit een eigen Molukse staat gekomen. Uiteindelijk zijn de meeste Molukkers in Nederland gebleven.​

Turken en Marokkanen

In de jaren zestig en zeventig zijn er veel Turken en Marokkanen naar ons land gekomen om te werken. De fabrieken in Nederland hadden een groot tekort aan ongeschoolde arbeiders. De Turkse en Marokkaanse gastarbeiders zouden na enkele jaren weer terug gaan naar hun eigen land. Maar eind jaren zeventig bleek dat de meesten wilden blijven. De economie in hun eigen land was nog steeds slecht. In Nederland hadden ze de kans een beter bestaan op te bouwen. De mannen haalden daarom hun vrouw en kinderen naar Nederland, of stichtten hier een gezin. Hun kinderen groeiden op tussen twee culturen.

Om te zorgen dat ze ook de cultuur van hun ouders leerden kennen, werden er Koranscholen opgericht. Daar leerden de kinderen de Turkse en Arabische taal en lazen ze de Koran. Ook kregen ze er rekenles en leerden ze de geschiedenis van Marokko en Turkije kennen. Aan het begin van de 21e eeuw denkt men heel anders over integratie en staat het Koranonderwijs onder vuur door de angst van het prediken van fundamentalistische islam.