In West-Europese landen braken in de jaren 60 ook op politiek en bestuurlijk niveau roerige tijden aan. De politiek raakte verdeeld in twee kampen: rechts en links. Jongeren wilden meer inspraak, meer vrijheid en een eerlijke verdeling van macht en geld. Linkse partijen namen deze actiepunten op in hun programma en waren populair. Jongeren kwamen in actie en organiseerden demonstraties tegen de VS, tegen de oorlog in Vietnam en de consumptiemaatschappij.
Enkele groepen jongeren radicaliseerden en stapten in de jaren 70 over op terrorisme. De RAF in het toenmalige West-Duitsland en de Rode Brigades in Italië zijn daar voorbeelden van. Ook in Nederland sloeg het politieke klimaat in de jaren 60 om. Er kwam een einde aan de harmonieuze samenwerking tussen de Katholieke Volkspartij (KVP) en de PvdA. Het politieke landschap polariseerde. Veel mensen volgden niet meer klakkeloos de voorschriften van hun eigen zuil en werden mondiger.
Er kwamen andere politieke thema’s op de agenda. Onderwerpen als recht op inspraak, bestuurlijke vernieuwing en de verdeling van welvaart. Politieke meningsverschillen werden fel uitgevochten. Linkse partijen zetten zich af tegen de VVD en confessionele partijen en hun christelijke moraal. Het was ook een tijd van nieuwe ideeën.
Binnen de PvdA werd de beweging Nieuw Links opgericht die aanstuurde op verjonging en vernieuwing binnen de partij. Democraten 66 (D66) werd opgericht en pleitte voor democratisering en staatkundige vernieuwing. De onrust in de christendemocratische partijen nam eveneens toe, hetgeen onder meer resulteerde in de afscheiding van een aantal progressieve KVP'ers en ARP'ers in een linkse partij: de PPR (Politieke Partij Radicalen).