Op weg naar de verzorgingsstaat

Door de Koude Oorlog namen de spanningen tussen het Westen (de Verenigde Staten en bondgenoten) en het Oosten (Sovjet-Unie en het Oostblok) toe. Om te voorkomen dat het gehavende West-Europa ten prooi zou vallen aan het communisme besloten de VS tot financiële ondersteuning in de vorm van het Marshallplan. Doel was het stimuleren van de wederopbouw van West-Europa dat een buffer moest vormen tegen het communisme. Onder andere door deze financiële injectie groeiden de West-Europese economieën snel. Een andere reden voor de snelle economische groei was dat arbeiders in de meeste West-Europese landen bereid waren voor lage lonen te werken.

Ook in Nederland groeide de naoorlogse economie in een rap tempo. Nadruk lag in eerste instantie op de opbouw van de zware industrie, voorwaarde om de totale economie weer aan de praat te krijgen.

De wederopbouw was een tijdperk van samenwerking op economisch en politiek gebied. Er werd hard gewerkt tegen lage lonen. Vakbonden stemden hiermee in omdat de overheid beloofde een stelsel van sociale zekerheid op te bouwen. De overheidscontrole op de lonen werd de geleide loonpolitiek genoemd. Bedrijven maakten veel winst en de economie groeide. Goedkope Nederlandse producten stimuleerden de export.

Binnen een jaar na de ontdekking van de gasbel begon
de exploitatie. Er werden door heel Nederland
pijpleidingen gelegd en veel Nederlandse huishoudens
konden overschakelen op gas.

Ondanks de sterk verzuilde samenleving werd er op politiek niveau nauw samengewerkt aan de wederopbouw. De katholieke KVP en de socialisten van de PvdA vormden een rooms-rode coalitie. Deze samenwerking gaf invulling aan de verzorgingsstaat: een samenleving waarin je werd verzorgd 'van het wieg tot het graf'. Een bekende regeling is de Algemene Ouderdomswet (AOW) uit 1956. Een financiële meevaller was de gasbel in Slochteren die in 1959 werd ontdekt.
Nederland ging aardgas verkopen, wat miljarden opleverde.