In 1968 werd het onrustig in de toenmalige dubbelstaat Tsjecho-Slowakije. Dit land werd als minst betrouwbare bondgenoot gezien en door de Sovjet-Unie nauwlettend in de gaten gehouden.
In januari 1968 kwam Alexander Dubček aan de macht die pleitte voor een gematigd socialisme met een 'menselijk gezicht’. Politieke hervormingen en vrijheid van meningsuiting vormden zijn speerpunten. Censuur werd afgeschaft en de bevolking maakte gebruik van haar vrijheid. Deze vrijheid duurde kort. In augustus 1968 maakten Sovjet-troepen een einde aan de hervormingen. Het land was weer terug bij af.
De invloed van de partij op het leven van de bevolking nam toe. De ontevredenheid bleef door gebrek aan vrijheid, schaarste en de stijgende prijzen groot. Acties werden voortaan weer in de kiem gesmoord door de geheime politie.