Hongaarse opstand

Hongarije kreeg in 1956, drie jaar na de dood van Stalin, te maken met de gevolgen van de angst van de Sovjet-Unie om haar invloed in Oost-Europa te verliezen. Na de dood van Stalin leek er aanvankelijk iets meer speelruimte te komen om kritiek te uiten op het communistische regime. In Hongarije brak op 23 oktober 1956 een opstand uit tegen het communistische bewind. Honderdduizend betogers liepen massaal door de straten van Boedapest. Zij eisten vrije verkiezingen en een einde van de Sovjet-overheersing.

Sovjet-leider Chroesjtsjov stuurde tanks naar de hoofdstad en sloeg de opstand hardhandig neer. De verontwaardiging in het Westen was groot. In Nederland werd het hoofdkantoor van de Communistische Partij Nederland (CPN) bestormd. Er werden Hongaarse vluchtelingen in Nederland opgenomen. Op politiek gebied gebeurde er weinig en was het duidelijk dat het Westen de vingers niet wilde branden aan deze kwestie.

​​​