De VOC bestond uit zes Kamers: die van Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Delft, Rotterdam en de kamer Zeeland (Middelburg). Deze Kamers vormden de organisatorische basis van de VOC-reizen. In deze steden bevonden zich de pakhuizen waar de schepen werden uitgerust.
Bij terugkeer van de schepen werd op die plek de verkoop geregeld van de meegevoerde producten. In het centrale bestuur van de VOC speelde Amsterdam een dominante rol. Veel stedelijke en landelijke bestuurders van de Republiek hadden belangen in de VOC. Door die bestuurlijke verwevenheid waren de belangen van de Republiek en de VOC onlosmakelijk met elkaar verbonden.