De afgevaardigden van de gewestelijke staten (de provincies) waren afkomstig uit het stedelijk bestuur (vroedschappen, burgemeesters, schout en schepenen), geestelijken en edelen. In de machtigste provincies Holland en Zeeland maakten vooral de regenten, de rijke burgerij, de dienst uit. De adel had daar weinig in te brengen.
Afbeelding: Vroedschap te Utrecht