De rooms-katholieke kerk was naast een religieus instituut ook een wereldlijk instituut. De paus in Rome heerste als een wereldlijk vorst over de pauselijke staat (huidige midden-Italiƫ). Om macht uit te oefenen over de gelovigen, om kerken en kathedralen te laten bouwen en om te heersen over de kerkelijke staat was veel geld nodig.
In de welvarende 15e eeuw waren de pausen berucht om hun decadente levensstijl en hun geldverslindende bouwprojecten zoals de Sint Pieter-basiliek in Rome. Kritiek op de kerk werd hardhandig aangepakt via de inquisitie, een kerkelijke rechtbank die ketterij kon vaststellen en ketters streng strafte. In de 15e eeuw kwamen er scheurtjes in het bastion van de kerk en bleek de Roomse kerk minder onaantastbaar dan ze leek. Er was bij veel gelovigen een diep verlangen naar een zuivere kerk die de gelovigen bijstond in hun relatie met God.