In de periode tussen 1400 en 1700 werden duizenden nieuwe Latijnse teksten geproduceerd waarbij schrijvers het classicistisch ideaal probeerden te benaderen. De taal van de oudheid werd letterlijk tot nieuw leven gewekt.
Petrarca (1304 – 1374) speelde bij deze ontwikkeling een voortrekkersrol en was als schrijver van alle klassieke genres actief. Het klassieke Latijn werd ook de taal van de moderne wetenschap. Revolutionaire wetenschappelijke werken als van Copernicus en Galilei waren niet voor niets opgesteld in het her gevonden klassieke Latijn.
Colloquia van Erasmus
Dit werk bevatte tal van voorbeelden van Latijnse zinnen goed én fout en werd op vele scholen gebruikt. Een goede beheersing van het klassieke Latijn, dat werd beschouwd als de taal van de hoogste menselijke beschaving, was voor humanisten een erezaak.
Poggio Bracciolini
Italiaanse humanist Poggio Bracciolini (1389-1459), ontdekker van vergeten klassieke teksten die lagen opgeborgen in Franse en Duitse kloosters.
Vergilius
Het werk van de Romeinse dichter Publius Virgilius Maro (70 - 90 voor Chr.) doorgaans aangeduid als Vergilius, vormde tijdens de Renaissance een belangrijke klassieke bron. Zijn hoofdwerk Aeneis, een beschrijving en geschiedenis van Rome was duidelijk geïnspireerd door Homerus. In Aeneis wordt het verhaal verteld van de Trojaanse held Aeneas die na de ondergang van Troje een goddelijke opdracht moest vervullen: de stichting van een nieuwe stad, het begin van het machtige Romeinse rijk. Aeneis heeft een enorme invloed uitgeoefend op latere schrijvers, kunstenaars en componisten. Gedurende de Middeleeuwen werden grote hoeveelheden van de handschriften van Vergilius gekopieerd. Dante beschouwde hem als zijn leermeester.