Investituurstrijd

De middeleeuwse samenleving was sterk hiërarchisch ingericht. Het allerhoogste gezag lag bij God. De indeling van de maatschappij in de drie standen werd gezien als een goddelijk gegeven. De keizer en de paus waren de hoogste gezagsdragers, de een op wereldlijk gebied, de ander op geestelijk gebied. Conflicten ontstonden als de een zich op het ‘werkterrein’ van de ander begaf zoals het geval was bij de bisschopsbenoemingen door de keizer. Dit machtsconflict wordt wel aangeduid als de Investituurstrijd. Het betekent: de strijd om het recht van benoeming van een bisschop en de inwijding in zijn ambt.

In het concordaat van Worms van 1122 werd een compromis gesloten. Nieuwe bisschoppen kregen vanaf dat jaar hun geestelijk gezag van de paus. De keizer kon de bisschoppen voorzien van wereldlijke taken zoals het beheer over land als leenheer. De afspraak was een stap in de richting van de scheiding tussen Kerk en Staat. In de 12e en 13e eeuw bereikte de macht van de paus zijn hoogtepunt.