Bevolkingsgroei en steden - 2

In een goederenlijst uit 893 staat de oudste schriftelijke vermelding van Arnhem. Het was een kleine nederzetting met een kerkje en enkele boerderijen. De boeren betaalden hun belasting niet alleen in ponden geld, maar vooral in natura: rogge, kippen en varkens. De kerk en de boerderijen lagen vlakbij een beek die het middeleeuwse dorp Arneym voorzag van water.

Het grondgebied rondom Arneym viel onder de graaf van Hamaland en de kloosters in Elten en Prüm. Een stuk gemeenschappelijke grond, het land van de marke (Land van de Markt) was onderwerp van onderlinge twisten. Door de bevolkingsgroei, de opkomst van handel en nijverheid, profiteerden de inwoners van Arneym van het conflict tussen de graaf en de kloosters. Het dorp wist van de graaf stadsrechten te verwerven:
Ik, Otto, graaf van Gelre en Zutphen, heb van de plaats Arnhem een stad gemaakt en daaraan alle vrijheid verleend, opdat deze stad en de mensen die erin wonen en erin zullen wonen, zich in vrijheid mogen verheugen…

Zo verleende graaf Otto II op 13 juli 1233 stadsrechten aan Arnhem. Motivatie was dat hij zo kon profiteren van de groei van de stad en de toenemende handel. In de stadsrechtenbrief werd bepaald dat Arnhem een eigen bestuur kreeg: twaalf schepenen en twee burgemeesters. Geïnde boetes en geld dat voortkwam uit tolheffing en accijnzen ging regelrecht naar de graaf. De basis voor zijn macht was zijn alliantie met enkele belangrijke families in de stad waar de burgemeesters en schepenen uit voortkwamen.
Bron: www.arnheym.nl