Volgens de overlevering trok Mohammed zich in 610 tijdens de ramadan terug in een grot waar hij een visioen kreeg van een engel. Deze zou de volgende woorden tot hem hebben gericht: ‘Draag voor’ (Ikra). Mohammed antwoordde: ‘Ik ben geen voordrager!’. De engel hield vol en herhaalde: ‘Draag voor (Ikra)!’ Na enkele malen merkte Mohammed dat de woorden die uit zijn mond rolden, woorden uit het heilige schrift waren. Vanaf dit moment was Mohammed wanhopig, radeloos en onzeker wat hij met deze ervaring moest doen. In een poging zich van de berg af te werpen kreeg hij nogmaals een visioen, ditmaal van de aartsengel Gabriel. Een stem uit de hemel zei: ‘Mohammed!, Gij zijt de gezant van God en ik ben Gabriel’.
Het werd Mohammed uiteindelijk duidelijk dat hij was aangewezen om Gods boodschap te verspreiden onder het Arabische volk. In de jaren die volgden tekende hij met hulp van geleerden Gods boodschap op in de koran. De boodschap van de koran is: Allah (Arabisch woord voor God) is de enige en almachtige God. Hij heeft de mens geschapen en hem goede zaken zoals voedsel en kleding gegeven. Ook heeft Allah regels vastgelegd die dienen als richtsnoer voor het menselijk handelen (Sharia). In ruil daarvoor vraagt hij van de mens dankbaarheid in de vorm van het gebed, ofwel de Salat en de zorg voor armen. Samen vormt dit de islam, ofwel ‘overgave aan Allah’.
De koran wordt door de moslims gezien als het rechtstreekse woord van God en de eerste bron van de islam.