Het Romeinse rijk was aan het begin van de derde eeuw in een poging effectiever te kunnen optreden tegen de aanvallen van buitenaf gesplitst in een westelijk en een oostelijk deel, met hoofdsteden en onderhoofdsteden dichter bij het front. In het westelijk deel werd de laatste keizerin in 476 afgezet door de Germaanse generaal Odoaker. Het Oost-Romeinse, Byzantijnse rijk was economisch sterker en kon de aanvallen wel weerstaan. Pas in 1453 zou dit deel van het imperium ophouden te bestaan (inname van Constantinopel door de Ottomanen).
De Germanen stichtten op de restanten van het West-Romeinse Rijk een aantal koninkrijken. De Germaanse volken hadden in de loop van de eeuwen de taal en gewoonten van de Romeinse bevolking overgenomen, inclusief het christelijke geloof dat zich door het hele rijk had verspreid.