Rond 7500 v. Chr leefden bijna alle culturen in het Nabije Oosten van landbouw.
De landbouwsamenleving verschilde sterk met die van de jager-verzamelaars.
In plaats van lichte hutten gingen mensen stevige huizen van hout bouwen waar ze permanent woonden. De jacht werd minder belangrijk. Dieren werden door de mens gedomesticeerd: de wolf, schapen, geiten en varkens.
De productie van vlees, melk en wol speelde vanaf dat moment een belangrijke rol in het voedselpatroon en bij de vervaardiging van kleding. Zeer belangrijke uitvindingen waren die van het wiel en de ploeg, waardoor dieren vanaf ongeveer 4000 v. Chr. konden worden ingezet in de landbouw.
De opbrengsten in de landbouw waren soms groter dan de directe behoefte.
Mensen gingen producten ruilen waardoor de eerste handel ontstond.