Leerdoel van deze module: je kunt signaalwoorden herkennen en weet welk verband daarmee in de tekst wordt aangeduid. Omgekeerd weet je ook welk signaalwoord je in een tekst moet gebruiken als je een bepaald verband wilt aangeven.
Inhoud van de leerstof
Je leert signaalwoorden vooral goed te herkennen door er veel mee te oefenen. In deze module ga je aan het werk met verschillende signaalwoorden, gekoppeld aan tien veel voorkomende tekstverbanden.
Eerst kijk je naar een filmpje, waarin vijf van deze tekstverbanden aan bod komen.
Dan volgt een pagina waarop de tien tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden staan. Indien nodig kun je deze gebruiken bij het maken van de oefeningen (je kunt de pagina ook printen om hem direct bij de hand te hebben).
Je kunt kiezen uit twee soorten oefeningen: instapoefeningen (oefeningen a), waarbij je een signaalwoord op de juiste plaats moet slepen en oefeningen(oefeningen b), waarbij je door middel van multiple choice vragen het juiste verband van de zin moet aangeven.
Via twee links kun je oefenen met signaalwoorden en hun verband. Je kunt deze links ook gebruiken om te controleren of je stof al goed beheerst.
Daarna maak je de tussentoets. Je moet 65% van de vragen goed beantwoorden, voordat je met de volgende opdracht aan het werk gaat. Lukt je dat nog niet, herhaal dan (één van) de voorgaande oefeningen en maak de tussentoets nog een keer.
Vervolgens zoek je, samen met een klasgenoot, signaalwoorden op in een tekst. Ook benoem je het verband dat dat signaalwoord aangeeft.
Vul het reflectieformulier in en herhaal (eventueel) de stof die je nog niet voldoende beheerst.