inleiding
1. zodat je je bewust bent van je inkomsten en uitgaven. Dit voorkomt dat je meer uitgeeft dan dat er binnenkomt.
2. huur, verzekeringen, boodschappen (regelmatig) vakantie (1 keer)
stap 1
1. budget
2. begroting
3. waar, wat je niet uigeeft kun je sparen
stap 2
1. 180 + 300 + 40+ 24 +200 + 140 = 884 aan uitgaven. Haar inkomen is 800 dus komt niet uit. Ze geeft meer uit dan dat ze aan inkomsten heeft.
2. van te voren sparen of lenen
3. Vaste lasten heb je iedere maand voor hetzelfde bedrag, dagelijkes uitgaven zoals boodschappen zullen iedere maand ongeveer gelijk zijn (soms iets hoger, soms iets lager). Incidentele uitgaven zijn anders; Ze zal niet iedere maand studieboeken kopen.
4. kleding
stap 3
1. 60 : 3 = 20
2. 120 : 12 = 10
3. 60 x 52 : 12 = 260 (let op 60 x 4= fout, een maand is net iets meer dan 4 weken)
Stap 4
Uitgaven per jaar:
Boodschappen 52 x 120,- = € 6240,-
Huur, gas, water en licht: 12 x € 800,- = € 9600,-
Kleding: 12 x € 400,- = € 4800,-
Auto: 52 x € 60,- = € 3120,-
Vakantie: € 2520,-
Overigen: 12 x € 300,- = € 3600,-
Totale uitgaven: € 29.880,-
Inkomsten per jaar: 12 x € 2500,- = € 30.000,-.
Het inkomen is dus net hoog genoeg.