Vrouwen hadden in de 19e eeuw een ondergeschikte positie. Vrouwen werden niet toegelaten tot de universiteit, ontvingen voor hun werk minder loon dan mannen en hadden geen stem- of kiesrecht.
Het feminisme, het opkomen voor gelijke rechten van man en vrouw, was een emancipatiestrijd die zowel in burgerlijke kringen als in arbeiderskringen werd gevoerd.
Vrouwen wilden studeren, zelf een beroep kunnen kiezen en politieke invloed. De strijd van vrouwen uit de burgerij richtte zich vooral op toegang tot onderwijs en het openbare leven. De strijd van vrouwen uit de arbeidersklasse viel grotendeels samen met de algemene strijd voor een beter leven voor arbeiders.