Grondwet van 1848

1. Recht van enquête
Het recht van onderzoek(enquête). De Tweede Kamer kan onderzoek laten doen naar een omstreden onderwerp. Bijvoorbeeld of de regering in een bepaalde situatie wel de goede beslissing heeft genomen.

2. Openbare vergadering
Iedereen mag vergaderingen van de overheid bijwonen.

3. Tweede Kamer controleert regering
De Tweede Kamer controleert of de regering zijn werk goed doet. De regering is daarom verplicht om de Kamer de goede informatie te geven.

4. Mogelijkheid ontbinden Kamers
De mogelijkheid om de Kamers te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
(Ontbinden betekent: beëindigen)

5. Jaarlijkse vaststelling begroting
Jaarlijkse vaststelling van de begroting in plaats van een tweejaarlijkse vaststelling.
(Een begroting is een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode)

6. Recht op amendement
Het recht van amendement voor de Tweede Kamer. Dit is het recht om voorstellen in te dienen om een wetsontwerp aan te passen.
Vóór 1848 kon de Tweede Kamer alleen ja of nee zeggen tegen een wetsontwerp.

7. Grondrechten
De grondrechten van burgers werden in 1848 nauwkeurig opgeschreven. Er kwam vrijheid van godsdienst, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en de vrijheid van onderwijs. Door deze grondrechten werd het leven van veel mensen wat makkelijker. Katholieken mochten nu hun godsdienst normaal belijden. Hun schuilkerken waren niet meer nodig.

8. Ministeriële Verantwoordelijkheid
Invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Voor 1848 waren ministers de hulpjes van de koning. Ze maakten zelf geen plannen. Vanaf 1848 werden ministers zelf verantwoordelijk en had de koning niet langer de macht.

9. Gescheiden machten
De staatsmacht bestond uit duidelijk gescheiden machten. De van elkaar onafhankelijke wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht waren een uitwerking van de Trias Politica van Montesquieu.

Wetgevende macht:
regering (koning(in) en ministers) en Staten-Generaal (Eerste en Tweede Kamer)

Uitvoerende macht:
regering, provincies en gemeenten

Rechterlijke macht:
rechters