Specerijen zoals nootmuskaat, foelie en kruidnagel waren in de 16e eeuw goud waard. Deze producten werden in Aziƫ geteeld en in Europa verhandeld door Portugese kooplieden.
De Portugezen beschermden hun handelsroutes en hun navigatiekaarten goed.
De Nederlanders en Engelsen wilden ook in specerijen handelen. Maar ze werden door de Portugezen buiten de deur gehouden.
Maar kooplieden in de Republiek lieten zich niet tegenhouden. Ze legden geld bij elkaar voor schepen, wapens en bemanning.
Aan het einde van de 16e eeuw vertrokken regelmatig schepen op zoek naar gebieden in Indiƫ om handel te drijven. Sommige schepen kwamen terug met een kostbare lading. Veel andere schepen gingen onderweg verloren. Veel bemanningsleden stierven onderweg door ondervoeding, geweld of schipbreuk.