De handel zorgde voor de opkomst van steden.
Na het jaar 1000 groeiden handelsnederzettingen op strategische (goed doordachte) plekken uit tot steden.
Door de opkomst van de handel kwam er weer geld in omloop. De geldeconomie kwam weer op gang. Mensen die geld verdienden wilden daar allerlei producten en diensten voor kunnen kopen. Het was dus winstgevend om die te maken of te leveren.
Zo ontstonden er steeds meer beroepen.
De steden kregen steeds meer aantrekkingskracht: er was werkgelegenheid, het was er redelijk veilig en er woonden ambachtslieden en kooplui waar je producten van kon kopen. Mensen in de stad leefden bovendien vrijer en onafhankelijker van de adel dan de mensen op het platteland.
Afbeelding: De vismarkt in Utrecht: Al in de 13e eeuw werd op deze plek vis verhandeld. Veel oude steden hebben in het centrum straatnamen waar het woord 'markt' in voorkomt .