Rond het jaar 1000 werkte bijna iedereen in de landbouw. Mensen werkten als horige in dienst van een landheer. Of ze waren boer met een klein stukje grond dat van de heer werd gepacht. Na het jaar 1000 werden in Europa steeds meer woeste gronden veranderd in landbouwgrond. Moerassen werden drooggemaakt en bossen gekapt. Dit noem je ontginningen. Er was meer landbouwgrond en de productie van voedselgewassen nam sterk toe.
De houten ploeg werd vervangen door de ijzeren ploeg.
Paarden werden gebruikt als trekdier. Mensen kon sneller en beter werken.
Boeren bewerkten het land volgens het drieslagstelsel. Daardoor waren er minder misoogsten en dus ook minder hongersnoden.
Door grotere oogsten hadden de mensen genoeg te eten. Sterke bevolkingsgroei was het gevolg. Zelfs met een groeiende bevolking ontstonden er overschotten aan landbouwproducten.
Deze overschotten werden verhandeld op de markt in een dorp of stad.