Persoonsvorm

Je begint met zinsontleding altijd met het opzoeken van de persoonsvorm. Dit kun je op twee manieren doen.

1. Tijdproef: je verandert de tijd in de zin. Als de zin in de tegenwoordige tijd staat, zet je deze in de verleden tijd. Staat de zin in de verleden tijd, zet je deze in de tegenwoordige tijd. Als je dit doet, verandert er een werkwoord in de zin. Dit werkwoord is de persoonsvorm

Voorbeeld: Elke woensdag gaan wij voetballen. (tt) ⇒ Elke woensdag gingen wij voetballen. (vt)

In de voorbeeldzin is het werkwoord 'gaan' veranderd. 'Gaan' is in deze zin de persoonsvorm.

 

2. Getalproef: je verandert het getal van de zin. Als de zin in het enkelvoud staat, zet je deze in het meervoud. Staat de zin in het meervoud, zet je deze zin in het enkelvoud. Als je dit doet, verandert er een werkwoord in de zin. Dit werkwoord is de persoonsvorm.

Voorbeeld: Yasmijn heeft een hoog cijfer op haar wiskunde proefwerk. (ev) ⇒ Yasmijn en Debbie hebben een hoog cijfer op hun wiskunde proefwerk. (mv)

In de voorbeeldzin is het werkwoord 'heeft' veranderd. 'Heeft' is dus de persoonsvorm.

 

Je mag zelf kiezen welke manier je gaat gebruiken. De meesten vinden de tijdproef het makkelijkst om toe te passen. Je gaat nu oefenen met het vinden van de persoonsvorm. In onderstaande oefentoets moet je in elke zin de persoonsvorm opzoeken.