Het lijdend voorwerp vind je door de volgende vraag te stellen:
Wie/wat + gezegde + onderwerp?
Het antwoord op deze vraag is het lijdend voorwerp. Klopt de vraag niet of krijg je geen antwoord op de vraag, dan zit er geen lijdend voorwerp in de zin.
Voorbeeld: Het meisje heeft een cadeau aan haar vriendin gegeven.
Persoonsvorm = heeft
Gezegde = heeft gegeven
Onderwerp = Het meisje (Vraagzin: Wie/wat heeft gegeven?)
Lijdend voorwerp = een cadeau (Vraagzin: Wie/wat heeft het meisje gegeven?)
Voorbeeld: De jongen voetbalt elke zaterdagmiddag.
Persoonsvorm = voetbalt
Gezegde = voetbalt
Onderwerp = De jongen (Vraagzin = wie/wat voetbalt?)
Lijdend voorwerp = - (Vraagzin klopt niet= wie/wat voetbalt de jongen?)