De rederijkers

Jan Steen - De rederijkers

Aan het eind van de middeleeuwen spelen zogenaamde rederijkerskamers een belangrijke rol in de literatuur. Rederijkerskamers (chambres de rhétorique) zijn waarschijnlijk in de zuidelijke Nederlanden ontstaan uit een soort gilden. Was de burgerlijke literatuur vaak al niet meer anoniem, bij de rederijkers was dat zeker niet het geval. Zij vormen met hun veel individuelere opstelling de overgang naar De Renaissance.

De kamers hielden zich bezig met de toneel- en dichtkunst en de kunst van de welsprekendheid (retorica). Belangrijk in zo’n kamer waren de prins (soort beschermheer), de deken (voorzitter) en de factor (artistiek leider).
De kamers organiseerden grote feesten (landjuwelen) waarop toneelstukken werden uitgevoerd en met prijzen voor de mooiste werken. Elke kamer had een blazoen (wapen) en devies (spreuk). De rederijkers legden veel nadruk op de vorm wat leidde tot nogal onnatuurlijk werk. Men dacht dat je door veel oefening vanzelf een goed dichter werd. Alles werd op rijm gezet, maar artistiek stelde het niet zo veel voor.

Enkele dichtvormen die door de rederijkers werden beoefend zijn: