Voor de examenonderdelen leesvaardigheid, deelname aan een debat of discussie en het schrijven van een betoog is het belangrijk dat je het onderdeel Argumenteren goed beheerst.
Het is daarom van belang dat je:
standpunten en argumenten kunt identificeren en interpreteren;
het verschil tussen objectieve en subjectieve argumenten kent;
de volgende argumentatieschema’s kent:
oorzaak en gevolg;
overeenkomst en vergelijking;
voorbeelden;
voor- en nadelen;
kenmerk of eigenschap.
een betoog op aanvaardbaarheid kunt beoordelen op basis van:
consistentie van gebruikte argumenten;
controleerbaarheid van feiten en argumenten;
correct gebruik van argumentatieschema’s en discussieregels.
de volgende drogredenen kunt herkennen en vermijden in je eigen argumentatie:
het maken van een verkeerde vergelijking;
de overhaaste generalisatie; - de cirkelredenering.
de persoonlijke aanval;
het ontduiken van de bewijslast;
het vertekenen van een standpunt; - het bespelen van publiek;
het autoriteitsargument.
Hier volgt kort een toelichting bij de verschillende onderdelen.
1. Stelling - standpunt - argumentatie
In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan.
Met een standpunt geef je je mening over die stelling.
Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid. Standpunt: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.
Standpunten herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.
Om een standpunt hard te maken zal een schrijver komen met een aantal argumenten
(= de argumentatie) om je te overtuigen.
Argumenten:
Ook afgelopen jaar is er weinig gedaan tegen de opwarming van de aarde.
Sommige planten en dieren kunnen zich aan de opwarming niet snel genoeg aanpassen en zullen met uitsterven bedreigd worden.
2. Feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten
Argumenten zijn feitelijk (objectief) of niet-feitelijk (subjectief).
- Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.
Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
- Over een niet-feitelijk argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.
- Het argument 'want die bioscoop is bij mij om de hoek' is waar of niet waar en behoeft geen ondersteuning.
- Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning.
Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’. Soms herken je argumenten aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Bekijk de video.
3. Een redenering bestaat uit een standpunt en een of meer argumenten.
De volgende argumentatieschema’s in redeneringen worden bekend verondersteld:
oorzaak en gevolg
Een feit of voorval heeft een ander feit of voorval tot gevolg.
Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in De Bosch doorgaat (gevolg en standpunt).
Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld (oorzaak en argument).
overeenkomst en vergelijking
Als je iets met elkaar vergelijkt, kunnen er overeenkomsten, maar ook verschillen zijn.
De prijzen van de kaartjes voor voetbalwedstrijden zijn dit jaar bijna niet gestegen.
Ik verwacht dan ook niet dat de tickets voor theatervoorstellingen duurder zullen worden.
Dat gebeurde de afgelopen jaren immers ook niet (= overeenkomst).
voorbeelden
Een standpunt wordt ondersteund met argumenten die bestaan uit voorbeelden.
Als je griep hebt, moet je daar eerst zelf wat aan proberen te doen voordat je de dokter raadpleegt (standpunt).
Zo voel ik me al een stuk beter als ik een paar paracetamols neem (argument= voorbeeld).
voor- en nadelen
Je vergelijkt de voordelen met de nadelen en velt daarna een oordeel.
Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken (standpunt).
Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen (argumenten = voordelen).
Je raakt dan misschien wel wat contacten leeftijdsgenoten kwijt (argument = nadeel), maar ik vind de voordelen toch belangrijker (oordeel).
kenmerk of eigenschap
Je noemt een kenmerk of eigenschap die je standpunt ondersteunt.
Je moet handschoenen gebruiken als je een anti-kalkmiddel gebruikt bij het schoonmaken (standpunt).
Deze middelen zijn slecht voor je nagels. Ze kunnen er zelfs door oplossen (eigenschap).
Bekijk de video.
4. Drogredenen
Foute argumentaties noemen we ook wel drogredenen.
Hieronder een aantal voorbeelden van drogredenen.
De onjuiste oorzaak – gevolgrelatie
Er wordt tussen twee zaken een oorzaak-gevolgrelatie gelegd, terwijl die er niet is. Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.
De verkeerde vergelijking
Je vergelijkt onterecht twee zaken met elkaar. Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit die toch ook niet.
De overhaaste generalisatie
Op grond van een of een enkel voorval wordt er een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt. Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond.
De cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je je standpunt, alleen anders geformuleerd. God bestaat omdat het in de bijbel staat, en wat in de bijbel staat is waar omdat het Gods woord is.
De persoonlijke aanval
Je valt de persoon aan en niet zijn argument(en). Wat weet jij van nu gezondheid, jij weegt zelf 105 kilo!
Het ontduiken van de bewijslast
Je keert de bewijslast om en laat de tegenpartij het tegendeel bewijzen. Dat hoef ik niet te bewijzen, dat ís gewoon zo!
Het vertekenen van een standpunt
Je legt de tegenpartij woorden in de mond waarvan de onjuistheid moeilijk is te bewijzen. Ga jij niet mee naar de wedstrijd? Dus jij gaat je lekker zitten vervelen in je eentje?
Het bespelen van het publiek
Je beweert zaken waartegen iemand moeilijk kan ingaan. Je bent toch niet goed bij je hoofd als je daar wil wonen.
Een onjuist beroep op autoriteit
Je beroept je op een bekend persoon, maar die persoon hoeft van het onderwerp helemaal niets af te weten of hij heeft belang bij de zaak. Condooms verergeren de verspreiding van aids, want dat zegt de paus.|