De persoonsvorm

De persoonsvorm

Wat is ook alweer een persoonsvorm?

De persoonsvorm(en) vind je door de zin in een andere tijd te zetten. Het woord dat vereandert van tijd is de persoonsvorm. Een zin kan meerdere persoonsvormen hebben.

 

Voor de spelling van de persoonsvorm geldt het volgende stappenplan:

 

 

Tegenwoordige tijd

Verleden tijd

Ik … jij

Stam

Stam + te/de

jij

Stam + t

Hij, zij, het, u

Stam + t

Wij, jullie, zij

Infinitief

Stam + ten/den

 

Voorbeeld:

De jongen ... (pvtt, vinden) geld op straat.

inf = vinden

stam = vind

hij = stam + t

De jongen vindt geld op straat.

 

Let op: dit geldt alleen voor de zwakke werkwoorden. Deze werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd zoals de sterke werkwoorden dat wel doen. Je schrijft de persoonsvorm van sterke werkwoorden in de verleden tijd zo kort en eenvoudig mogelijk. Je gebruikt de verlengproef om erachter te komen of een woord op een -d of een -t eindigt.

Voorbeeld: v

vinden - ik vond - want: wij vonden

vechten - ik vocht - want: wij vochten