Voorbeeldantwoorden
Stap 1
Concrete markten: bloemenveiling, weekmarkt, biologische markt, lapjesmarkt, zwarte markt.
Abstracte markten: arbeidsmarkt, automarkt, huizenmarkt.
Homogene producten: suiker, olie, graan, steenkool.
Heterogene producten: boeken, kleding, auto's, huizen
Stap 2
Aantal aanbieders: | Veel | Weinig/enkele | Een |
Homogeen product | Volkomen concurrentie | Homogeen oligolpolie | Monopolie |
Heterogeen product | Monopolistische concrrentie | Heterogeen oligopolie |
1. Er zijn veel aanbieders van prei (boeren die prei verbouwen) en de ene prei lijkt op de andere: het lijkt een homogeen product (er zijn op een veiling meestal drie verschillende kwalieitsklassen)
2. De ondernemer heeft geen invloed op de prijs, maar kan wel besluiten hoeveel hij gaat verkopen voor een bepaalde prijs.
3. Monopolistische concurrentie. De ondernemer zal zijn best doen om je te laten denken dat zijn product uniek is - en niet bijna gelijk aan andere producten.
4. Door de marketingmix toe te passen, zoals promotie, kwaliteit (product) of prijs bijvoorbeeld.
5. Er is meer dan een aanbieder en het zijn er niet 'heel veel': dat betekent een oligopolie. De producten op de automarkt zijn heterogeen: het zijn soortgelijke producten, maar ze zijn niet hetzelfde.
6. Je kunt de automarkt zien als een geheel, maar je kunt ook verschillende automarkten onderscheiden: bijvoorbeeld de markt voor compacte stadauto's, de markt voor bestelauto's, de markt voor elektrische auto's of de markt voor stationcars.
Je bekijkt de automarkt als geheel wanneer je bijvoorbeeld wilt weten hoeveel (nieuwe) auto's er verkocht zijn, of de prijzen stijgen of dalen, hoeveel mensen gemiddeld betalen voor een auto of hoeveel mensen werken in de autobranche.
Stap 3
Voorbeelduitwerking (het gaat niet alleen om 'het juiste antwoord', maar om de argumenten die je geeft voor je antwoord):
Restaurants: monopolistische concurrentie (veel aanbieders die soortgelijke producten aanbieden).
Wasmiddelen: heteogeen oligopolie (er zijn wel veel verschillende producten, maar niet zoveel verschillende aanbieders: kijk maar eens op de verpakkingen)
Tomaten: veel aanbieders en veel vragers (volkomen concurrentie of monopolistische concurrentie: de tomaten verschillen wel van elkaar).
Nederlandse Spoorwegen: oligopolie of monopolie (er zijn naast NS nog wel een paar regionale aanbieders van vervoer per spoor).
Stap 4
1-4-2-3
Stap 5
Eigen antwoord.
Let op: het gaat om twee dingen: telefoonaanbieders (producenten van telefoons) en winkels. Daarnaast zijn er heel veel verschillende telefoonproducten (denk aan combinaties van telefoons en abonnementen en providers)