Je kunt gebeurtenissen uit zijn eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en personen uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm van chronologische schematisering ordenen en daarbij de volgende aanduidingen van tijd en tijdsindeling gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken, perioden en jaartellingen.
Je kunt met gebruik van voorbeelden uit de perioden- en tijdvakkenindeling, de westers-christelijke jaartelling en een ander voorbeeld van een jaartelling of periodisering uitleggen dat chronologische indelingen interpretatief van aard zijn.
A2 Periodisering
Je kunt de volgende tijdvakken met bijbehorende tijdsgrenzen in chronologische volgorde noemen en als referentiekader gebruiken:
tijdvak 9: tijd van de wereldoorlogen (1900-1950) / eerste helft 20e eeuw.
tijdvak 10: tijd van televisie en computer (vanaf 1950) / tweede helft 20e eeuw.
A3 Perioden gebruiken
Je kunt de tijdvakken van eindterm 2 plaatsen in de periodes Prehistorie, Oudheid,
Middeleeuwen, Vroegmoderne Tijd en Moderne Tijd.
Domein B: Oriƫntatiekennis
Je kunt bij een kenmerkend aspect van een tijdvak een passend voorbeeld geven van een gebeurtenis, ontwikkeling, verschijnsel of handeling dan wel gedachtegang van een persoon en dit voorbeeld gebruiken om het betreffende aspect te verduidelijken;
In deze opdracht speelt het volgende kenmerkende aspect uit
tijdvak 9 een rol:
Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
In deze opdracht speelt het volgende kenmerkende aspect uit tijdvak 10 een rol:
De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld.
Onderstaande kernbegrippen staan in de begrippenlijst.